Is een kas een geurgevoelig object en wat gaat er gelden onder de Omgevingswet?

Regelmatig komt de vraag aan de orde wanneer er sprake is van een geurgevoelig object en wanneer niet. Een ondernemer zal alert moeten zijn op de ontwikkelingen in zijn omgeving en daarbij zich de vraag moeten stellen of die ontwikkelingen gevolgen zullen hebben voor de mogelijkheden van zijn bedrijf. Als het gaat om mogelijke belemmeringen, kan dat gaan over geluid, gewasbeschermingsmiddelen (spuitzones), externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur etc. Bij veehouderijen speelt dan met name het onderdeel “geur” een grote rol en komt de vraag aan de orde of een ontwikkeling leidt tot belemmeringen omdat er een geurgevoelig object bij komt.

Een geurgevoelig object is in de Wet geurhinder en veehouderij, het toetsingskader voor het onderdeel milieu bij veehouderijen, gedefinieerd als een:

“Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan […] mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf”

Er is dus een bepaalde uitleg vereist om na te gaan of iets nu een geurgevoelig object is of niet omdat termen als “of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik” een nadere invulling vragen.

 Uitspraak Horst aan de Maas

In een uitspraak van 28 april 2022 was de vraag aan de orde of een tuinbouwkas als een geurgevoelig object moest worden beschouwd. In procedures is dat vaker inzet van discussie en niet in de laatste plaats om uiteindelijk van een rechter de bevestiging te krijgen dat iets geen geurgevoelig object is.

In de zaak van 28 april 2022 in de gemeente Horst aan de Maas was een bestemmingsplan vastgesteld waarmee de bouw van een glastuinbouwbedrijf mogelijk werd gemaakt voor het veredelen van aardbeienplanten. De kas werd niet voorzien van assimilatieverlichting en werd ook niet verwarmd. In de planvoorschriften was voor een deel van de kas bepaald dat er sprake was van strijdig gebruik als die kas werd gebruikt als:

  • geurgevoelig object;
  • een kas voor het planten van aardbeiplanten gedurende meer dan 7 dagen per jaar;
  • een kas voor het oogsten en vervoeren van aardbeiplanten gedurende meer dan 18 dagen per jaar;
  • een kas voor het herplanten van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar;
  • een kas voor het oogsten van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar;
  • een kas voor gewasverzorging van aardbeiplanten gedurende meer dan 14 dagen per jaar.

Kortom, aan het gebruik van die kas waren diverse beperkingen gesteld om daarmee aan te geven dat de kas slechts beperkt met menselijke arbeid werd gebruikt. Uit de uitspraak blijkt dat er sprake is van een hypermoderne kas waarbij er niet zoveel handmatige werkzaamheden verricht hoeven te worden. De Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak doet meteen uitspraak in hoofdzaak en bepaalt dat voldoende is uitgesloten dat er een geurgevoelig object ontstaat.

Daarmee ontstaat in feite voor de veehouder de zekerheid dat er geen sprake is van een geurgevoelig object en voor de tuinder de zekerheid dat hij de veehouderij niet in de weg zit. Iedereen blij, zou ik denken.

 Hoe zit het onder de Omgevingswet?

Onder de Omgevingswet zullen er veranderingen worden doorgevoerd. Zo kennen we nu de discussie over de vraag of een object wel of niet binnen de bebouwde kom is gelegen waarbij dit aan de hand van de feitelijke situatie moet worden bepaald. Dit leidt heel vaak tot discussies en procedures.  Onder de Omgevingswet (art. 5.97 Bkl) wordt dit anders en is de gemeente verplicht om in het omgevingsplan een zogenaamde “bebouwingscontour geur” aan te wijzen. Dat komt dan in feite in de plaats van de bebouwde kom zoals we die kennen onder de Wet geurhinder en veehouderij. Dan staat dus op voorhand vast wat als “bebouwde kom”, onder het huidige recht, moet worden verstaan.

Verder wordt een geurgevoelig gebouw onder de Omgevingswet (art. 5.91 Bkl) gedefinieerd als:

a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;

b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;

c. gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of

d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

Het wordt dus onder de Omgevingswet veel duidelijker gedefinieerd.

Overigens worden ook niet aanwezige gebouwen als geurgevoelig beschouwd, mits deze op grond van het omgevingsplan of op basis van een reeds verleende vergunning gebouwd kunnen worden.

Ook kan de gemeente zelf nog andere geurgevoelige gebouwen aanwijzen. De hiervoor genoemde opsomming van a t/m d zijn dus sowieso geurgevoelig maar daarnaast zou de gemeente dus bijvoorbeeld in een omgevingsplan kunnen bepalen dat een tuinbouwkas waar dagelijks gedurende 8 uur of meer mensen verblijven, als geurgevoelig worden beschouwd.

Kortom, het kan dus van gemeente tot gemeente aanzienlijk gaan verschillen en mijn hoop is dat gemeenten zich zoveel mogelijk beperken tot de aanduiding zoals genoemd in artikel 5.91 van het besluit kwaliteit leefomgeving en niet meer gebouwen als geurgevoelig gaan aanduiding.

Tot slot, als de discussie over de tuinbouwkas onder de Omgevingswet was gevoerd en de gemeente Horst aan de Maas geen andere gebouwen als geurgevoelig had aangewezen, was het op voorhand duidelijk dat de kas geen geurgevoelig gebouw is.

Advies nodig?

Zit je met vragen en heb je advies nodig? Wij kunnen je helpen! Neem contact op met team Argi & food.

Stel gerust je vraag aan ons

Heb je vragen over onze mogelijkheden of wil je graag vrijblijvend kennismaken? Neem dan telefonisch of per e-mail contact met ons op.

"*" geeft vereiste velden aan