Sinds 2017 kent de provincie Noord-Brabant de zogenaamde stalderingsregeling en (sinds 2014) de Brabantse zorgvuldigheidsscore (BZV)......

Sinds 2017 kent de provincie Noord-Brabant de zogenaamde stalderingsregeling en (sinds 2014) de Brabantse zorgvuldigheidsscore (BZV). Op grond van de stalderingsregeling dient een ondernemer bij het uitbreiden van zijn locatie elders m2 aan te stallen te slopen. Dat heeft grote gevolgen voor de waarde van de locatie. Wil een ondernemer namelijk uitbreiden, dan zal hij flink moeten investeren in sloopmeters. Deze regel is opgenomen in de Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017. Op grond van de BZV moet de ondernemer aan diverse extra eisen voldoen uit de provinciale verordening.

De vraag is of een ondernemer, die geconfronteerd wordt met deze verplichting, bij de provincie Noord-Brabant een verzoek om schadevergoeding (planschade) in kan dienen. Deze vraag is inmiddels zowel door de rechtbank Oost-Brabant als door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State positief beantwoord.

Namens verschillende ondernemers heeft Hooglander in 2020 een verzoek om planschadevergoeding ingediend. De uiterste datum voor het indienen van de claim was 15 juli 2022 voor wat betreft de stalderingsregeling. Voor het indienen van een dergelijk verzoek geldt een termijn van vijf jaar na het onherroepelijk worden van het besluit (de provinciale verordening).

In de procedure werd bekend dat er ongeveer 40 verzoeken bij de provincie Noord-Brabant zijn binnengekomen. Deze verzoeken zullen nu inhoudelijk moeten worden beoordeeld en een deskundige zal een advies moeten geven over de hoogte van de schade.

Uitspraak Raad van State

Op 21 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin Hooglander een ondernemer heeft ondersteund bij het indienen van de schadeclaim (ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:719). Na het verzoek om planschade heeft de provincie het verzoek afgewezen en gesteld dat de ondernemer niet aan moest kloppen bij de provincie Noord-Brabant. De provincie was van mening dat de verordening geen nadelige gevolgen had, omdat de verordening geen weigeringsgrond bevat op basis waarvan een aangevraagde vergunning geweigerd moet worden. Hier gaat de Afdeling echter niet in mee. Wanneer namelijk niet aan de stalderingsvoorwaarden en de BZV wordt voldaan, moet de vergunning worden geweigerd, ondanks dat dit zo niet letterlijk in de Verordening is opgenomen. Daarmee heeft dit besluit rechtstreekse gevolgen voor de ondernemer en kan de ondernemer dus een verzoek om planschadevergoeding indienen.

De Afdeling heeft in deze uitspraak verder drie belangrijke punten besproken:

  1. De vraag bij welk bestuursorgaan een verzoek om planschadevergoeding kan worden ingediend (de gemeente of de provincie);
  2. De vraag of de stalderingsregeling een planschadegrondslag oplevert als bedoeld in de wet;
  3. De vraag of de BZV een planschadegrondslag oplevert.

Het eerste punt ziet op de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is een besluit te nemen over het verzoek tot vergoeding van planschade. Naar het oordeel van de Afdeling is het van belang welke planologische maatregel in de aanvraag is aangeduid als de oorzaak van de schade. Omdat het gaat om een provinciale verordening, is dus het college van GS bevoegd en kan een verzoek daarom bij GS worden ingediend. Het is hierbij niet relevant dat de regels uit de Verordening uiteindelijk in het gemeentelijk bestemmingsplan moeten worden geïmplementeerd. Dat is namelijk verplicht op grond van een gelijkluidende instructieregel in de verordening. Door die inpassing in het bestemmingsplan wordt in principe geen aanvullende schade geleden. Immers, wordt het bestemmingsplan slechts in overeenstemming met de Verordening gebracht. Het college van burgemeester en wethouders zou een aanvraag in dat geval dus mogelijk kunnen afwijzen.

Het tweede punt dat de Afdeling behandelt, gaat over de vraag of de Verordening tot planschade leidt bij degene wiens uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt. Voor deze vraag is het bepalend of een redelijk denkend en handelend koopgegadigde door de beperking een lagere prijs zal bieden voor het bedrijf. Dit dient door het bestuursorgaan te worden onderzocht. Het bestuursorgaan moet dus een taxatie laten opstellen van de waarde onder de oude en nieuwe situatie en beoordelen of die redelijk denkend en handelend koper, zijn bod zou verlagen.

Ten slotte heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De BZV is een regeling in (een bijlage bij) de provinciale verordening die voortkomt uit de gedachte dat ontwikkelruimte moet worden verdiend. Er geldt (ook hier) een verbod voor de uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijf als niet is aangetoond (bij een aanvraag daarvoor) dat er maatregelen worden getroffen die invulling geven aan de zorgvuldige veehouderij. Volgens GS zou er enkel sprake zijn van nadere regels krachtens een provinciale verordening en niet van bepalingen in een provinciale verordening die tot weigering van een vergunning kunnen leiden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is het echter niet relevant dat de te nemen maatregelen niet in de verordening staan (maar in de nadere regels op basis daarvan). Een vergunningaanvraag kan, als hier niet aan is voldaan, hierop geweigerd worden. Daardoor is sprake van planschade. Het is namelijk een planologische verslechtering. Voor de komst van de BZV-regels in de verordening hoefde hier niet aan te worden voldaan en kon een vergunning hier niet op geweigerd worden.

Conclusie

Voor de ondernemers die op tijd een verzoek hebben ingediend, is deze uitspraak goed nieuws. Het betekent dat het verzoek niet mag worden afgewezen omdat er geen sprake van een planschadegrondslag of nadeligere situatie zou zijn. Op het verzoek moet nu een inhoudelijk besluit worden genomen op basis van een advies (en taxatie) van een deskundige.

Voor degenen die wel nadeel van deze regeling hebben ondervonden, maar geen verzoek hebben ingediend, betekent dit helaas niet dat ze alsnog een verzoek kunnen indienen.

De termijn voor het indienen van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de planschade voor (onder meer) de stalderingsregeling in de ‘Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017’ is inmiddels verstreken. Er geldt namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar en deze verordening trad in werking op 15 juli 2017. Toch is deze uitspraak van de Afdeling van belang voor planschadeverzoeken voor toekomstige regelingen. De Afdeling laat met deze uitspraak zien dat de provincie haar verantwoordelijkheden niet zonder meer kan afschuiven op gemeenten of zonder compensatie afwentelen op de burger. Daarnaast is duidelijk geworden dat een dergelijke verordening vatbaar is voor planschadeverzoeken en dat het college van GS hiervoor het bevoegd gezag is. Het is dus goed om alert te zijn op nieuwe provinciale regels die tot beperkingen leiden voor ondernemingen. Voor dergelijke regels is mogelijk een vergoeding aan te vragen.

Stel gerust je vraag aan ons

Heb je vragen over onze mogelijkheden of wil je graag vrijblijvend kennismaken? Neem dan telefonisch of per e-mail contact met ons op.

"*" geeft vereiste velden aan